Dutch special: Recensie - Matten 6
Marilyn schreef poëzie, las Ulysses en was getrouwd met Arthur Miller, maar aan schaken deed ze niet. In haar films speelt schaken geen rol. Net zo min als in de films van Grace Kelly, Doris Day, Ava Gardner, Kim Novak en Rita Hayworth, om maar eens een paar van mijn favorieten te noemen.Zo'n fragment wekt bij mij ergernis, niet alleen omdat Luijters' favoriete actrices toevallig precies die actrices zijn van wie werkelijk iedereen de namen wel kent omdat het nu eenmaal de beroemdste Hollywoodactrices zijn, maar ook omdat het opstapje waartoe dit fragment dient (soms wordt schaken verschrikkelijk weergegeven in films, dus het is de vraag of het erg is dat niet alle actrices schaakten, waarna een verhandeling volgt over wat er allemaal mis kan gaan bij schaakscènes en waarom) - omdat dit opstapje door de auteur vooral bedoeld lijkt om zijn eigen kennis van de filmwereld te etaleren. Nog een Luijterslijstje:
Op die lijst [van schakende filmsterren - AWM] figureren onder meer John Barrymore, Lauren Bacall, Humphrey Bogart, Charles Boyer, Marlon Brando, Nigel Bruce, Charlie Chaplin, Charles Coburn, José Ferrer, Sterling Hayden, Katherine Hepburn, Louis Jourdan, Mirna Loy, Ray Lilland, Maureen O'Sullivan, Basil Rathbone en John Wayne.Nu heeft dit lijstje tenminste nog een functie, namelijk de wens aan te tonen dat vele Hollywoodsterren schaakten (maar hoe makkelijk is het om lijstjes te maken van Hollywoodsterren die niet schaakten? Enfin, Luijters geeft hierboven zelf al het antwoord.) Maar wat te denken van de volgende opsomming:
"Hollywood, dat was Doris Day en Bette Grable, Errol Flynn en Olivia de Havilland, Tarzan en Esther Williams, Virginia Mayo en Clark Gable, Danny Kaye, Technicolor, Metro Goldwyn Mayer, musical!"Of deze:
"Regisseurs zijn vaak verliefd op hun sterren (Hitchcock en Grace Kelly, Tippi Hedren: Truffaut en Cathérine Deneuve, Truffault en Fanny Ardant, Truffault en al zijn hoofdrolspelers)."Men ziet, Luijters doet graag aan namedropping en dit is nog maar zijn eerste artikel (hij heeft er twee in dit nummer)! Wie daarvan houdt en het opvat als een streling van zijn eigen intelligentie, zal het relaas van Luijters tot het einde leesbaar vinden - en er staan ook interessante zaken in - maar ikzelf haakte door deze overkill aan weetjes lang voor het einde van het artikel in hogere zin af. Dat Luijters ook nog contact blijkt te hebben onderhouden met Milos Forman, de regisseur van Amadeus, is daardoor helaas nog steeds niet helemaal tot mij doorgedrongen. Over het andere stukje van Luijters (een recensie van de Tartakower-biografie Moral Victories van David Lovejoy) kan ik kort zijn: het is geen recensie. In plaats van het boek te bespreken, geeft Luijters er namelijk opnieuw de voorkeur aan zijn eruditie tentoon te spreiden, wat ellenlange uitwijdingen over allerlei irrelevante zaken oplevert en zinnen als
"En Finnegans Wake, hoor ik u vragen, Het Boek Ik, De Goddelijke Komedie, hoe staat het daarmee?"(Wie hoort Luijters dit vragen? Zichzelf natuurlijk.) En
"De biografie van Tsjernysjevski, die Fjodor Godoenov-Tsjerdyntsev, de hoofdpersoon van De Gave van Vladimir Nabokov in dat boek publiceert?"Joyce, Schierbeek, Dante en Nabokov op één pagina, mag het misschien een onsje minder? Als het aan Luijters ligt niet, want in dezelfde recensie komen ook Jeroen Brouwers, Gerrit Komrij en Marianne Moore ter sprake - genoeg, voordat men mij nog van dezelfde namedroppingpraktijken als Guus Luijters beschuldigt. (Gek dat Luijters dan weer niet weet wat de openingszin van Pride and Prejudice is, want hij denkt dat die uit "een film over Jane Austen" afkomtig is.) Oh ja, hij vindt het boek van Lovejoy 'bordkarton', maar waarom dat zo is, blijft grotendeels onduidelijk. Maar het moet gezegd: met deze twee artikelen hebben we de zwakke punten in Matten 6 eigenlijk wel gehad. Goed, de tekening van Stefan Verwey gaat grotendeels aan mij verloren en ook het wel erg nostalgische gedicht van Jan Kal vond ik niet bijster spannend, maar verder valt er weinig te mopperen, of het moest het artikel van Alexandra Besuijen zijn over de charme van onaantrekkelijke schakers. Wie is Alexandra Besuijen? Is het een pseudoniem van Karel van der Weide, die een parodie geschreven heeft op het door hem zo gehate chicklit-genre met een schakerssausje? Je zou het bijna denken bij een stuk dat opent met:
"Van schaken weet ik niet veel. Van mannen wel. Van schakende mannen meer dan ik dacht."En bij het lezen van een zin als
"Ik had al geen borsten en nu kon ik niet schaken ook"ga je bijna denken dat de enige reden waarom de redactie Besuijen benaderd heeft is omdat ze een vrouw is. Nee, dan de openingszin van het artikel De Macher van Dirk Poldauf:
Een onzichtbare magneet trok me naar een bepaald adres.Dat is meteen al een uitnodiging om snel verder te lezen. Waar de clou van Besuijens stuk al in de eerste zin wordt verraden, zet Poldauf met zijn binnenkomer de toon voor een sober maar zeer spannend stuk over tomeloze ambitie en hoogmoed, met trekken van een klassiek drama. Tegelijk geeft de zin de intieme betrokkenheid weer die de auteur heeft met de hoofdpersoon van het artikel, toernooiorganisator Berhard Schewe. Poldauf schrijft dat hij met opzet niemand geïnterviewd heeft voordat hij met het schrijven van dit stuk begon. Waar dit in veel artikelen tot een eenzijdig beeld leidt, is dat in De Macher juist niet het geval. Dit komt doordat Poldauf tegelijk objectief als betrokken schrijft over de gebeurtenissen. Een enthousiaste uitroep als
"Hij verstond de kunst andere mensen te bezielen en mee te slepen. Ook mij!"wordt afgewisseld met een droge opsomming zoals de volgende:
"Het einde kwam aldus. Hij kwam terug uit Moskou, waar hij een filiaal geopend had. Hij reed van het vliegveld naar zijn kantoor. Daar zat de politie al te wachten."In dit spanningsveld is Poldauf helemaal in zijn element. Zijn verhaal zou menigeen misschien doen denken aan Citizen Kane, maar de kracht van Poldauf is dat hij zulk soort gratuite vergelijkingen vermijdt en de gebeurtenissen en zijn gevoelens laat spreken. Het resultaat is het beste verhaal in zes afleveringen van Matten.Rob van Vuure's rubriek De Foto vond ik deze keer minder geslaagd dan in vorige edities. Op de foto zie je Kasparov tijdens een voetbalwedstrijd in overleg met de politicus Jean-Pierre Chevènement. De gebeurtenissen rondom deze foto worden adequaat genoeg door Van Vuure beschreven, jammer is vooral dat hij dit keer zo weinig vertelt over de foto zelf: waar hij voorheen uitgebreid stilstond bij de meest subtiele details van de foto, en allerlei onopvallende zaken naar boven wist te halen, beperkt hij zich nu grotendeels tot de anekdote zelf. (Van wie is bijvoorbeeld die arm die Chevènement naar de das lijkt te grijpen?) Zeer sterk daarentegen is de rubriek Het Notatieformulier, geschreven door Hans Ree. Met veel kennis van zaken en een groot opmerkingsvermogen analyseert hij gemoedstoestand en karaktereigenschappen van Aljechin en Capablanca naar aanleiding van de 12ste matchpartij die zij in 1927 tegen elkaar speelden. Dan is er een sympathiek artikel van Olaf Koens over het Brusselse schaakcafé Greenwich. Dit is het artikel dat Alexandra Besuijen had willen schrijven, want het gaat ook over rare schakers en hun gewoonten. Maar waar Besuijen schakers ziet als 'vaststaande' persoonlijkheden - en dus vervalt in clichés - beschrijft Koens de onvermijdelijke veranderingen die de tijd zelfs in de meest stereotype schakersbohémien achterlaat. En toch, natuurlijk, overwint de liefde voor het schaakspel. Koens' artikel, ook met liefde geschreven, is een mooi en oprecht eerbetoon aan deze karakteristieke wereld.Ook sympathiek is Peter Boels artikel Coyote over de 'dramatische ommekeer' in het schaakspel. Boel begint zijn stuk met een beschrijving van de iedereen bekende scène van de tekenfilmheld die met een noodgang een ravijn inloopt en pas na enkele stappen beseft dat hij geen vaste grond meer onder zijn voeten heeft. Boel vergelijkt deze scene met het plotselinge besef dat je gaat verliezen, en hij beschrijft enkele inderdaad zeer dramatische ommekeren in de hedendaagse Nederlandse schaakwereld. Zoals gezegd, het is een sympathiek stuk, maar toch wringt Boels analogie bij mij. In tekenfilms is meestal helemaal geen sprake van een 'ommekeer' - eerder het tegenovergestelde. Donald Duck was al op de vlucht - en nou valt hij ook nog in een ravijn. Bovendien is een tekenfilm naast tragisch vooral ook komisch - we weten namelijk dat het in de volgende scene weer goed is met Oom Donald, of met Wile E. Coyote. Een (onterecht) verloren schaakpartij is echter nooit komisch (hooguit achteraf); zij is uitsluitend tragisch.Juist niet sympathiek is het portret dat Sam Aldridge maakte van Henrique Mecking, de voormalige Braziliaanse topgrootmeester die tegenwoordig vooral 'in de Here' is. Waar John Kuijpers in het andere portet van dezelfde speler in dit nummer nog enige compassie met Mecking toont ("Grootmeester Mecking is een vriendelijke man met lieve ogen"), is Aldridge bikkelhard in zijn beschrijving:
Meckings hartstocht was middeleeuws - een redelijke imitatie van Bernard van Clervaux [sic] die de tweede kruistocht predikte (...). Een lange wijsvinger zwaaide woest naar de camera's en zijn glimlach had iets fanatieks. Toen ik mijn foto's later aan een vriend liet zien, wees die me op een vlekje schuim in Meckings mondhoek.Sterk is dat deze foto ook wordt afgedrukt bij het artikel. Nog sterker is de achtergrond van Meckings godsdienstwaanzin die Aldridge schetst. Hij duikt diep in de geschiedenis op zoek naar verklaring en betekenis van Meckings aan krankzinnigheid grenzende fingernotes op de Internet Chess Club. Zijn artikel vond ik het meest wetenswaardige (en uitgesproken) van Matten, al zitten er ook in Kuijpers' stuk aardige fragmenten, zoals het volgende gesprek dat Kuijpers met Mecking had:
'Als ik zeer diep zou bidden, zou ik dan bijvoorbeeld in de C-groep kunnen meedoen?' vraag ik hem vertwijfeld. 'Wat is je rating?' 'Ik keek ooit eens verwachtingsvol naar 2000.' De gelovige grootmeester kijkt even schuin omhoog, naar de plafondplaten in de verlaten persruimte van Corus. 'Nee,' zegt hij dan resoluut, 'dan heb je gewoon geen talent.'Een drieluik vormen voor mij de twee lange interviews met Hans Bouwmeester en Hans Böhm en Jan Timmans stuk over de onlangs overleden Berry Withuis. Waarom? Misschien omdat ze alledrie iets zeggen over de Nederlandse schaakwereld zoals die was en nog steeds is. Om met Timmans stuk te beginnen: dit kleine, persoonlijke relaas gaat vooral over Timmans ervaringen tijdens het Jeugdwereldkampioenschap in Israël in 1967, waar Withuis Timmans begeleider was. Het stuk zit vol grappige anekdotes, die vooral veel over Timman zeggen. Tijdens het toernooi krijgt een zieke Hübner het doktersadvies om 'bij het zwembad te gaan zitten om naar de meisjes te kijken.' Timman:
"Ik vond het curieus: zou je kunnen genezen door gewoon te doen waar je zin in had?"Zelf vond ik niet zozeer dit advies interessant, noch het feit dat Timman dit curieus vond, maar dat Timman dit leuke detail onthouden heeft. Dirk-Jan ten Geuzendams interview met Hans Bouwmeester wordt in SchaakMagazine beschreven als 'een van de beste stukken' vanwege de 'onomwonden meningen' van Bouwmeester. Toch vervalt dit lange stuk - waarin het soms lijkt alsof Ten Geuzendam het interview op geen enkele manier geredigeerd heeft, zoveel spreektaal komt erin voor - regelmatig in vlak gebabbel over vroegah. Maar het is waar dat Bouwmeester in het verleden vaak betrokken was bij conflicten en persoonlijke onenigheden met andere prominente schakers. Ik vond Bouwmeester juist mild overkomen - dat vindt hij zelf trouwens ook, schrijft Ten Geuzendam.
Enthousiast vertelt hij over een brief die hij ontving van Eddie Scholl, met wie hij toch flink in de clinch had gelegen. (...) 'En het merkwaardige doet zich voor dat juist Eddie Scholl, die ik natuurlijk ook een boek [zijn autobiografie - AWM ]gegeven heb, dat hij dat leest en dat hij mij een zo ontroerend aardige brief schrijft. Dat je denkt, ja, die is volwassen geworden.Of mild? Misschien ook niet. Nergens doet Bouwmeester namelijk een poging om de schuld van het conclict althans gedeeltelijk bij zichzelf te zoeken: Scholl is volwassen geworden, Bouwmeester zelf was het kennelijk al. Ook elders in het interview lijkt Bouwmeester vooral tevreden met het feit dat anderen zich met hem verzoend hebben. Maar wat, zo vraagt gelukkig ook Ten Geuzendam, is toch de oorzaak van deze conflictueuze karaktertrek? Ook hier zoekt Bouwmeester de redenen niet primair bij zichzelf, maar bij zijn moeder, met wie hij 'vanaf [z]ijn allereerste kindertijd in gevecht geweest is'. Eén ding is zeker: Bouwmeester heeft nog steeds uitgesproken meningen, en dat levert interessante lectuur op, maar of de sympathie van de lezer altijd naar Bouwmeester zal uitgaan, waag ik te betwijfelen.
"Mr. Chess": Hans Böhm
Wat is je kracht als je ergens een presentatie houdt? 'Ik kan zware onderwerpen licht maken en ik kan lichte onderwerpen een bepaald gewicht geven. Je probeert als dagvoorzitter alles in goede banen te leiden en je moet het aangenaam maken. Er moet ook af en toe iets te lachen zijn, anders kan je al die informatie niet bevatten. Ook als het over zware onderwerpen gaat. (...)Dit is Hans Böhm te voeten uit: vol zelfkennis, een tikje oppervlakkig (vaak een bewuste keuze) en altijd onderhoudend - zelfs als het niets met schaken te maken heeft. Maar het meest spraakmakende artikel in Matten 6 is ongetwijfeld Schaken in de Gouden Kooi van Jaap Amesz. Zoals bekend werd Amesz, alias Terror Jaap, een sterke 2200-speler, vorig jaar miljonair door het spelprogramma De Gouden Kooi te winnen. Ik was net als vele andere schakers tijdens de uitzendingen vaak verbaasd over het soms bizarre gedrag van Amesz, die ik kende (nou ja, kende zoals een schaker andere schakers kent) als een rustige, wat teruggetrokken jongen met aanzienlijk schaaktalent. (Achteraf was het trouwens geen wonder dat Amesz prima stand hield tegen grootmeester Jan Werle, die hem kwam opzoeken in de Gouden Kooi - hij las alleen maar schaakboeken.)
De poort van de villa van De Gouden Kooi
De eerste partij Amesz-Werle (1-0)
Je kunt iemand enorm hard zien rennen en dan beseffen dat die gast fokking hard rent. Maar als je geen ene moer afweet van het schaakspel, dan kan je dus ook niet inschatten hoe hard iemand kan rennen op het schaakbord. (...) Ondertussen zagen mijn medebewonders me als een briljante schaker, terwijl wij als schakers allemaal weten dat ik nog niet eens Internationaal Meester-niveau had. (...) Dit kwam me in het spelen van het spel in DGK goed uit, omdat ik door schaken een enorm respect afdwong.Welke schaker herkent niet de wanhoop waarmee hij aan niet-schakers probeert uit te leggen hoe sterk hij nou werkelijk is - zonder enig succes? Amesz' artikel behoort met dit soort opmerkingen tot de interessantste van Matten 6 - en is dus dubbel terecht 'blikvanger' voor niet-schakers die het blad willen kopen. Het zesde nummer is de beste Matten tot nu toe. Als de redactie de stijgende lijn weet vast te houden (durf nog meer te schrappen!), streven ze Hard Gras in november glasrijk voorbij.